Kinderen die kleiner zijn dan 1m35 moeten vastgemaakt worden in een beveiligingssysteem aangepast aan hun grootte. Voor leerlingen van het eerste en tweede jaar van de lagere school is dat doorgaans een verhoger. Voor kinderen groter dan 1m35 volstaat de veiligheidsgordel, ook al wordt het gebruik van een verhoger nog steeds aanbevolen.

Het is belangrijk om aan de leerlingen uit te leggen dat de veiligheidsgordel zowel vooraan als achteraan verplicht is in de wagen omdat deze bij ongevallen ernstige verwondingen voorkomt.

2.1. Klasbespreking: wat gebeurt er als je niet bent vastgemaakt in de auto?

Breng het gesprek op gang met de volgende vraag: Stel, ik ben veilig vastgemaakt in de auto met mijn knuffel op schoot; wat gebeurt er als papa of mama plots bruusk moet stoppen? Mijn knuffel smakt tegen de voorruit van de auto.

Waarom? Omdat de knuffel niet was vastgemaakt!

2.2. Experiment

BENODIGDHEDEN

  • Een speelgoedwagen zoals van Playmobil
  • Een popje zoals van Playmobil
  • Kleefband

Het popje in de speelgoedwagen plaatsen en deze tegen een hindernis laten aanrijden (bijv. een woordenboek, een ringmap) die op tafel ligt. Herhaal deze proef meerdere keren. Wat gebeurt er? Ofwel het popje valt nog vóór de hindernis is bereikt, ofwel valt of beweegt het zwaar wanneer het wagentje de hindernis raakt.

Herhaal de proef, maar dan met het popje vastgemaakt aan de speelgoedwagen met kleefband.

Vaststelling en analyse: de kinderen stellen vanzelfsprekend vast dat het vastgekleefde popje niet uit het wagentje valt. Dat is net zoals met de veiligheidsgordel in de auto: de gordel zorgt
ervoor dat je niet door de auto wordt geslingerd of dat je je zwaar verwondt bij een ongeval.

2.3. Conclusie: ik probeer mijn vriendje of vriendinnetje te overtuigen om zich goed vast te klikken in de auto

Vraag de kinderen om na te denken over enkele argumenten die ze kunnen gebruiken bij hun ouders en vrienden om ze te overtuigen de veiligheidsgordel te dragen.